MacCruaghair
kom lopen. Dan antwoord ik dat ik me liever niet encanailleer. Een reinbloed laten ze ook
niet coïteren met een straathond. Hoewel zulk een vergelijking niet echt toepasbaar is.
Ik ben meer een straathond. En een vagebond en gannef ook, naar het schijnt.
Jong en onraakbaar, beneveld met barokke orgelmuziek en Griekse retoriek.
Ik ontwaak uit een exaltatie van dromerig stilzwijgen, veeg een stoflaag van mijn lichaam en
schreeuw tegen een voorbijganger dat deze era maar eens voorbij moet zijn.
Het lopen en spreken ben ik verleerd. Het geeft niets, ergens naartoe wil ik al lang niet meer
en een monoloog klinkt hetzelfde als je hem in stilte opzegt. Sterrennacht. Opeens begrijp ik
hem beter. Liefst stak ik ook mijn ogen uit met een verroeste schaar, maar er is nog zoveel
te lezen, te weten, te memoriseren.
De buren hebben er onlangs een spruit bij gekregen van den eiber. Zoals het past ging ik
even op visite. Het kindje lag te slapen. 'Zijn hoofd is te groot.' merkte ik op. 'En hij
ademt verkeerd.' voegde ik eraan toe. 'Hij zal vast wel niet lang leven.' Er viel een
ongemakkelijke stilte en ik verzon een uitvlucht om naar huis te kunnen. Sedertdien ben ik er
nooit meer geweest. Zou het jongetje nog leven? Ik hoop van niet.
Ooit gaan we allemaal dood en daarvoor zal het vast nog wel moeilijk worden.
Niets is ooit gemakkelijk. Tel de barsten in de muur. Het zijn er net niet genoeg.
De wereld is in verval en dat is maar goed ook. Schuif de gordijnen opzij en aanschouw
de mensenstroom. Ik kan de potentiële lijken reeds ruiken. Die dromerige man met zijn
bruine jas. Komt vast onder een vrachtwagen. Vrouw met handtas en make-up. Een venijnige
huidziekte. Spelend meisje. Slachtoffers. Zet de ramen open en spoel je longen met verderf.
Het ruikt binnen naar croissants en kanker. De geur onmiskenbaar afkomstig van onze monden. Ze elideren onze rotte gedachten en spuien niets dan leugens.
Wat moet ik hier nu mee aanvangen? De voorbijganger beaamt en doolt door lege straten.
Ik wou niets liever dan jou kussen en je lippen stuk bijten, maar daar is het nu te laat voor.
Laat iemand anders maar je bloed oplikken. Met meer dan een voet in het graf sta je, maar
dat besef je niet. Ik oefen mezelf in hardvochtigheid en word beloond met vermanende vingers en droeve blikken. De gestes die we maken zijn innig maar ongelukkig en efemeer van aard. Je spiegelende ogen zijn nutteloos en kunnen een verroeste schaar gebruiken maar je telt liever de barsten in mijn huid dan die in de muur. Beiden zullen ooit of alras, afsterven en vergaan. Met meer dan een voet in het graf sta je. En ooit, als ik in een komische bui ben, zal ik je een forse duw geven, en je zult me er dankbaar voor zijn. Bedolven onder een hoop gewijde grond vermengd met mest en smaad. Requiescat! Ooit zullen ze ook mijn ogen dichtnaaien en mij kleden in een witgekante lijkwade. En ik zal stralen, als nooit tevoren.